Verzamelwoede, verwaarlozing en schrijnende eenzaamheid in Amsterdam
‘Plenteren’ staat sinds 2013 in het woordenboek, vernoemd naar Henk Plenter. Het betekent ‘het ontruimen van woningen’. En dan met name smerige woningen. Want dat is wat Henk Plenter 40 jaar lang deed in Amsterdam. Samen met de GGZ en de gemeente hielp hij verwaarloosde mensen in smerige, veel te vol gestouwde woningen in de hoofdstad. Na zijn pensioen schreef hij er dit boek over.
Eigenlijk zijn de verhalen in dit boek stuk voor stuk intriest. Mensen verwaarlozen zichzelf en hun woning. Ze stouwen alles vol met stapels kranten, afval of huisdieren. Pas als het de buren te gortig wordt (stankoverlast, bruin vocht dat door het plafond naar beneden sijpelt, muizen), dan wordt er hulp ingeschakeld. En dat begint meestal met Henk Plenter.
Ondanks dat de verhalen triest zijn, is de nuchtere vertelstijl erg grappig. Het is ook een manier om met de ellende om te gaan, lijkt wel; gooi er maar wat Amsterdamse humor tegenaan. Onvoorstelbaar hoe sommige mensen weken, maanden of langer dood in hun eigen huis kunnen liggen, zonder dat er iemand zich om hen bekommert.
Toegegeven; ik ben een ramptoerist en vond vooral de verhalen van de smerige woningen, ontelbare (huis)dieren en het opruimen van lijken in verregaande staat van ontbinding het leukste om te lezen.
Plenter probeert naast alle viezigheid ook nog uitgebreid uit te leggen hoe het vroeger ging in Amsterdam, hoe het nu gaat, wat zijn bijdrage daar in is geweest, etc. Maar mij (als niet Amsterdammer) interesseert de stadsindeling me niet. Evenmin boeit het me hoe de afdelingen heten binnen de gemeente en de GGZ waar hij mee samenwerkt.
Juist door die uitgebreide informatie over de stad, is het een echt Amsterdams boek geworden. Daardoor spreekt dat gedeelte me minder aan. Aan de andere kant zijn de schrijnende voorbeelden makkelijk te vertalen naar andere steden of dorpen. Het zet je aan het denken over wanneer je voor het laatste je buurvrouw hebt gesproken of waar die aardige zwerver toch is gebleven die je altijd op straat tegenkwam.
Vroeger heb ik ook een buurman gehad die een echte verzamelaar was. Ik ben nooit bij hem binnen geweest, maar heb wel eens om de hoek gegluurd als zijn voordeur openstond: in de gang stond het vol met dozen papier en whatever. Ik kan niet voorstellen dat het appartementencomplex níet in rook was opgegaan, als er daar brand was uitgebroken.
Let niet op de rommel geeft een interessant inkijkje in andermans sores en zet jezelf ook aan het denken om toch maar eens aan te bellen bij de buurman.